dinsdag 24 augustus 2010
Vlot
Het was natuurlijk ook al riskante onderneming. Een voorstel van S. Zij is echt een ‘outdoor-type’. Ik heb wel een outdoor-jas, maar niet de bijbehorende mentaliteit.
We melden ons in Midden-Zweden aan bij de receptie van ‘Vildmark i Värmland’ waar we vanuit Nederland een ‘avontuurlijke houtvlottentocht’ hebben geboekt. In Nederland denken we nog aan een tocht van vier dagen, maar S. weet ineens zeker dat dat veel te kort is om de ervaring ten volle te kunnen beleven, dus we kunnen het gelukkig ter plekke omboeken naar zeven dagen. Ik staar vertwijfeld naar het logo ‘Unforgettable Outdoor Experiences’ en besef dan al dat dat van alles kan betekenen.
Naast de receptie staat een Nederlands jongetje van een jaar of elf met herten-ogen en een Brabants accent: ‘Wij zijn vorig jaar niet op vakantie geweest’ zegt hij. ‘We hebben twee jaar hiervoor gespaard. Onze buren thuis hebben ook een vlottentocht gemaakt.’ Mijn hart breekt, vooral als ik besef dat ik ongeveer een week geleden nog niet eens wist dat ik deze blijkbaar langgekoesterde wens van anderen ook ging beleven. Met de nodige reserves nog wel. Verwend kreng.
’s Avonds is de voorlichting. In zeer traag Engels met een zwaar Zweeds accent. De tien ‘teams’ van mensen die morgenochtend vroeg allemaal ook een vlot gaan bouwen bestaan voornamelijk uit Nederlandse families. In hun beste Engels proberen de Nederlanders de meest bijdehante vragen te stellen. Maar dan wordt het menens; we moeten oefenen met knopen. Alle vaders zwetend in de weer met blauwe touwen. Ik piep ertussen uit om moeder de vrouw te gaan halen. Knopen is zeg maar niet helemaal mijn ding.
De hele avond wordt gevuld met het selecteren en in zeewaardige kisten stoppen van onze spullen. Zo min mogelijk meenemen is toch ook niet helemaal mijn ding. Er gaat voor een week eten mee aan boord. Totaal uitgeput gaan we slapen en worden om 6 uur gewekt. Vroeg opstaan; helemaal mijn ding! Om 7 uur vertrekt iedereen, inclusief bagage, met een grote bus een uur rijden stroomopwaarts, naar de plek waar we ons vlot gaan bouwen. Dat mogen we zelf doen; allemaal bij de prijs inbegrepen. Het jongetje met de herten-ogen zit deze vroege ochtend witjes naast zijn moeder. Ik kijk steels in hun richting en probeer me voor te stellen waarom dat sparen nou zo lang geduurd heeft.
In de regen staan we in een kring rond de twee instructeurs. Uit grote stapels boomstammen moeten we er steeds tien selecteren, de heuvel afrollen en in het water aan elkaar vastbinden met ingewikkelde knopen. De boomstammen zijn loodzwaar. Af en toe rolt er een heel hard naar beneden richting een mensenbeen, dan klinkt er luidkeels: ‘Watch out: log!’. De tien teams communiceren niet meer met elkaar, lijkt het wel, terwijl je toch allemaal in hetzelfde schuitje zit, zou je zeggen. Het is ieder voor zich en twee instructeurs voor ons allen.
Wat ben ik blij met onze -in de laatste supermarkt aangeschafte-tuinhandschoentjes! Zonder handschoenen zijn de stammen niet te hanteren. Ik stap met mijn outdoorjas met fleecevoering tot mijn middel het water in; dat moet van de instructrice. Ik bedenk in een flits dat dit mijn enige droge jas was en dat de weersvoorspellingen voor deze week uitermate beroerd zijn. Het regent nog steeds pijpenstelen. We sjouwen. We zwoegen. We willen ons als enige vrouwenteam niet laten kennen, maar we bezwijken bijna onder de stammen. Na de hele ochtend in de regen is er één vlot af. Dat is dan de helft, zegt de instructrice monter. De bedoeling is dat we er twee aan elkaar maken. Oh. Eerst maar eens lunchen dan. Als we terugkomen van een droog broodje, waarbij de wind door onze natte kleren blaast, blijken onze zorgvuldig geselecteerde dunne stammetjes gejat door de Engelse jongetjes van het team naast ons. We liggen in tempo nu duidelijk achter op de andere teams. De dikke familie in shorts met Friese vlag is al bijna klaar om uit te varen. De Engelse jongetjes moeten van hun vader meehelpen om nieuwe paaltjes voor ons te vinden.
Tegen de avond, het regent nog steeds, hebben we een vlot van bijna 2 ton, drie lagen boomstammen en een leefoppervlak van 6 bij 3 meter. Op de helft staat een tent, waar de spullen onder staan. Ook al zijn we bekaf, we laten ons toch, als laatste team, wegdrijven op de stroming om in godsnaam niet onze tent op te hoeven zetten op deze miezerige bouwplaats.
Het vlot is lood en loodzwaar. We kunnen met palen en peddels enigszins onze koers beïnvloeden, maar eigenlijk zijn we overgeleverd aan de stroming. Om aan te leggen op een van de weinige geschikte plekken springt S. ver van te voren in de kano (hebben we erbij besteld, een ‘luxe’ volgens de folder) met een lang touw, peddelt zich gek naar de kant, springt uit de kano en slaat het touw twee keer om een dikke boom. Zo trekt het touw het zware vlot naar de kant. Ga je bij het aanleggen in de verkeerde lus staan, ben je zo je voet kwijt. Ben ik even blij met een ervaren kapitein die ooit grote schepen op die manier heeft aangelegd! Ik zelf zou zeven dagen noodgedwongen op het water hebben moeten slapen.
Tot tien jaar geleden werden op deze rivier losse boomstammen vervoerd. Ter nagedachtenis aan deze handel is dit houtvlotavontuur bedacht. Toch een mooie gedachte. Daarbij reizen we in een aangenaam tempo, zonder hulpmiddelen en totaal geruisloos. De tweede avond zien we dan ook in de schemering een bever dichtbij langs zwemmen. Ook onze kleren zijn alweer bijna droog. Het gaat goed met de humeurmeter.
Halverwege is het crisis. Niet eens alleen omdat mijn koekvoorraad voor de hele week al op is. Tijdens het plassen glijdt mijn mobiel uit mijn zak het water in. Dag bereikbaarheid, 200 bewaarde Sms’jes en alle -in tien jaar tijd- opgespaarde telefoonnummers! Ik krijg een driftaanval als nooit tevoren, en dat op een vlot van 3 bij 6. Z. fluistert weggedoken onder het tentzeil ‘Mam, Chrissie is wel boos, hè’ en uitgerekend als ik net lekker op dreef ben met mijn scheldkanonnade komt er een kano met twee Nederlanders langzij.
We varen graag ’s avonds; dan is het zo mooi stil. Eén avond lopen we vast op een zandbank. Hier zijn we voor gewaarschuwd. Als je niet snel handelt, zuigt het zware vlot zich vast in het zand. Na tevergeefs geprik met stokken, herinner ik me vaag de instructies. Ik kleed me uit in de schemering en spring in mijn ondergoed in het koude water. En koud water was al nooit helemaal echt mijn ding! S. volgt al snel. Met alle kracht die we hebben duwen we het vlot steeds een kwartslag rond, in de hoop dat we hem zo losduwen. Het kind ligt godzijdank nietsvermoedend te slapen op het vlot in haar outdoor-mummy-slaapzak. Na twee uur buffelen hebben we bijna geen kracht en hoop meer over. Moeten we dan toch het alarmnummer te bellen? Dan raakt het vlot toch in dieper water. We zijn los. Tijd voor een omhelzing is er niet. We zien geen hand voor ogen door de opgekomen damp. Met een bevroren lijf en weinig woorden weten we ergens aan te meren, de tent nog op te zetten om vervolgens met ijsbenen in de slaapzakken te zakken. “Dit is geen vakantie, dit is werk”, zingt Marijke Boon. Maar er maar gerust overleven van.
We varen weer een dag zonder ergere tegenslagen dan bijtende muggen en kapotte hengels. Tegelijk met het vlot van de Engelsen belanden we de laatste dag in ‘keerwater’. Na vier uur peddelen en ingenieuze ideeën van onze kapitein, lukt het ons uiteindelijk ook dit obstakel te overwinnen. Ik herhaal stilletjes de mantra: ‘obstakels zijn uitdagen, geen problemen, obstakels zijn …..”
S. bakt pannenkoeken aan boord en leest Z. voor uit Pipi Langkous. We passeren de Engelsen, die weer op een zandbank zijn gelopen. Wij drijven voorbij, kunnen niet stoppen en roepen:‘Good luck!’
Op de afgesproken dag meren we weer aan bij ons beginpunt. De verse gezinnetjes staan reikhalzend klaar voor vertrek. Hun avontuur moet nog beginnen. Ik probeer zo eufemistisch antwoord te geven op hun naïeve vragen en ze voor te bereiden op een ‘pittig tochtje’. Dan moeten we ons eigen vlot uit elkaar halen in het water. Dat is ook nog allemaal bij de prijs inbegrepen. Meewarig kijk ik onze boomstammetjes na die zelfstandig de rivier afglijden. Mijn oog valt op het treffende logo op de inmiddels lege scheepskist: ‘An unforgettable Outdoor Experience’. Het jongetje met de herten-ogen hebben we niet meer gezien. Hopelijk had hij net zo'n droomvakantie.
maandag 23 augustus 2010
Pipi
We zijn in Zweden in ‘Lindgrens World’; een park waar alle karakters die Astrid Lindgren bij elkaar heeft verzonnen tot leven komen. Emile zit er een houten punt aan een stok te slijpen in zijn schuurtje, de gebroeders Leeuwenhart zitten te vissen op een bruggetje en Karlsson van het dak kietelt het publiek, terwijl kinderen de propeller op zijn rug in beweging proberen te krijgen. Maar iedereen komt toch het meest voor dat ene kleine meisje; die met sproeten en rood haar. Iedereen komt uiteindelijk voor Pipi Langkous.
In de stromende regen, op de klanken van ‘Twee maal drie is vier, wiedewiet en twee is negen!….”, volgen we de bordjes naar Villa Kakelbont. En……. Ja hoor! Achter de heuvel doemt de felgekleurde villa van Pippi op! En ze is nog thuis ook! Pipi loopt met haar grote schoenen heen en weer over het terrein met een hele groep kinderen in haar kielzog. Soms klinkt er een begintune door de speakers, moet iedereen gaan zitten en dan begint er een scène, waarin Pipi bijvoorbeeld haar paard op tilt, haar vader thuis komt van zee of waarin Pipi de sterkste man van de wereld verslaat. Tussen de scènes door mogen alle kinderen over het hek van Villa Kakelbont stappen om samen met Pipi in een boom te klimmen of iets anders leuks te doen.
Ik zie een kleuter over het hek stappen en doelbewust op Pipi’s been aflopen. De kleuter omhelst het been van Pipi hartstochtelijk en blijft roerloos staan, terwijl ze gelukzalig “Pipi” prevelt. Dit is echte liefde. Dat kan niet missen. Ook alle andere kinderen (onze Z. niet uigesloten) lijden aan een grote mate van adoratie voor dit sterke, brutale en eigenwijze kind. Dat kind dat alles zegt en doet dat zij nog niet durven of kunnen, maar Pipi mooi wel! De ouders uiten het anders, maar ook zij zijn een beetje opgewonden dat ze Pip in het ‘echt’ ontmoeten, dat zie je zo.
Ondanks dat Pipi heel authentiek gewoon Zweeds praat, ligt Z. de hele tijd in een deuk. Of Pipi nou een gieter uitstort boven de twee agenten Kling & Klang, twee zeerovers met hun koppen tegen elkaar slaat of zich stiekem verstopt met Annika en Tommy. Deze humor is helemaal goed voor deze 6-jarige en stijgt blijkbaar boven de taalgrens uit. Als wij voorzichtig opperen om ook wat van de andere figuren te bezoeken, is er dan ook weinig enthousiasme. Door te suggereren dat Villa Kakelbont soms dicht is, lukt het ons uiteindelijk toch om ook de andere delen van het park te zien. Er zijn miniatuurstraten waar je je een reus voelt, je kunt stelten lopen en er loopt een geinig bandje rond die allerlei lekkere Lindgren-deuntjes spelen.
Alles is hier mooi verzorgd; goed acteerwerk, goed eten en geen plastic vermaak. Spontaan krijg ik een ingeving. Waarom maken we in Nederland niet een Annie MG Park? Ik zie het al helemaal voor me. Het Hazelbos van Pluk met echt fruit en alle kinderen die op een meterslang paard Langhors mogen rijden. Een pontje met de Heen en Weerwolf. Jip en Janneke die scènes spelen door een gat in de heg en met een heuse jaren vijftig moeder. Otje, die haar vader Tos helpt in de keuken met een levengrote pan soep, waar de bezoekers dan echt van mogen eten. Als je wilt meedenken, dan hoor ik het wel….En Annie & Astrid; bedankt voor al die mooie creaties; al generaties lang onverslijtbaar populair.
www.alv.se/en
Abonneren op:
Posts (Atom)