vrijdag 28 augustus 2009

Met de billen bloot




Het lijkt me echt verschrikkelijk: een blote billen camping. Een naturisten- of nudistencamping. Herinner mij nog levendig een aflevering van Theo & Thea:
‘Waar gaat het eigenlijk over, Thee?’
‘Deze week gaat het over nudisme’
'Nu…wat?’
‘Nudisme, da’s als de mensen geen kleren aan willen’.
Ik geloof dat Theo & Thea vervolgens met papiertjes met getekende geslachtdelen op hun kruis door een denkbeeldig campingwinkeltje gingen shoppen. En er waren volleyballende naakte mensen. Hondje Trudy trok destijds ook al haar wenkbrauwen op.

Toch stopt onze camper ineens bij de enige blote billen camping uit het Frankrijkgidsje waarvoor ik vroeger werkte. Dat komt door mijn vriendin. Ik heb namelijk een ontzettende pure vriendin. Als je mij meer met cultuur zou moeten associëren, is het bij haar onbetwist natuur. Ze eet onbespoten, draagt af en toe hennep en wast haar haren wel eens met klei. Krijg je een beeld?
En dat pure gaat zover dat ze ook liever niets aan heeft. De hele vakantie doet ze al stiekem bovenstukjes uit. Ze ervaart de bustehouder namelijk als een knellend keurslijf. Ik zie het meer als een godsgeschenk. Voor mij betekent niets dragen geen ultieme vrijheid, maar vooral veel zwaaiend vlees en een overbewustzijn van mijn – op zich toch prachtige- lichaam.

Met de belofte dat ik alles aan mag houden, gaan we het er toch een nachtje proberen.

Het is nog stommer dan ik dacht. Mensen komen net vers uit Nederland op de camping aan, rukken hun kleren van hun lijf om vervolgens NAAKT de tent te gaan opzetten. Ik zie naakte mensen op bergschoenen en naakte mannen met alleen een autosleutel in hun hand naast hun Volvo op de parkeerplaats. Ik kan er niks aan doen, maar dat ziet er gewoon allemaal heel gek uit! In plaats van hard te lachen word ik eerst heel opstandig boos. Wat is dat hier voor gekkenhuis! Ik ben in de verkeerde film beland!
De volgende dag besef ik dat ik volslagen voor gek loop in mijn vakantiebroek en zomerhemd. Als geoefend antropoloog weet ik dat er maar één ding op zit: participatie. Dus uit die kleren en even later zit ook ik NAAKT naast het zwembad; badkleding verboden!

Wederom als antropoloog sla ik het gade. Het fascineert me enorm; welk type mens houdt van vakanties zonder kleren? Ik stel vast dat het echt niet alleen Natuurwinkel-types zijn, maar ook gewoon stucadoors-gezinnen met dubieus platte Rotterdamse accenten. Het is dus ook gewoon ‘Jan-met-de-pet’, want die mag je gewoon ophouden. En dan die pubers, die gewoon onbevangen lekker in het zwembad plonzen. Waarom zetten zij zich niet af tegen hun blote ouders?
‘De nudist’, hoe verscheiden ook, is wel eenduidig in zijn/haar hardnekkige bloterigheid. Ook als de zon al lang naar bed is of als het regent dat het giet, loopt men NAAKT. ’s Avonds wast iedereen naakt de vaat af en gaat men douchen in de douches zonder deur. De schaamte voorbij.

Ons experiment duurt uiteindelijk twee dagen. Ik moet eerlijk bekennen dat het ook wel wat heeft om voor het eerst in 36 jaar niet te hoeven kiezen wat je aan zult trekken ’s morgens. Mijn anti-gevoelens zijn veranderd in een voorzichtige vorm van sympathie. Het went ook om je bij praatjes op de camping te richten op de ogen en niet op het kruis. Maar nog steeds ben ik op de blote billen camping geen echte; meer een toerist, dan een nudist.

dinsdag 25 augustus 2009

Monsieur Le Docteur


Iedere zomervakantie gaat bij mij gepaard met minimaal één fysieke ramp. Vorig jaar had ik spit, dit jaar had ik bedacht dat het wel geinig zou zijn om in een doorn te stappen. Als je bestemming Zuid-Frankrijk is, moet je toch proberen op een andere manier origineel te zijn.

En zo gebeurde het.

We moeten zeer ingewikkeld achteruit een heuvel afrijden met de camper, na een mislukte poging om de ultieme wildkampeerplek te vinden. Ik stap uit om de stuurvrouw aanwijzingen te geven teneinde niet in het ravijn te storten. Dat is het moment waarop ik in contact kom met de 5 cm lange doorn die daar blijkbaar midden op de weg op mij heeft liggen wachten. Hij boort zich moeiteloos door mijn plastic schoeisel. Veel tijd om te kermen heb ik niet, want liggend op de grond valt me op dat er groene vloeistof uit onze motorkap spuit. Met een oververhitte motor maken we rechtsomkeert naar het dal.

En zo gaat het verder.

De volgende dag heb ik een dikke, pijnlijke voet en heb ’s nachts stiekem liggen janken van de pijn. Op naar de dokter, dus. Om die te vinden blijkt in het weekend in dit Franse dorp nog geen sinecure. Na tien keer bellen met keuzemenu’s vanuit de Pharmacie, blijkt Dokteur Coromines in het dorp 25 km verderop weekenddienst te hebben en mij wel te willen ontvangen.

Een hele reis en een kwartier in de wachtkamer verder, komt de dokter voor de volgende patiënt. Het is een wat oudere man met een flinke buik en een niet al te snuggere uitstraling. Hij kijkt eerst ronduit verlekkerd naar mijn vriendin in haar jurkje met slangenprint en vervolgens heel teleurgesteld als er een andere dame, zonder jurkje met slangenprint, moeizaam opstaat om mee te gaan naar de spreekkamer.

Dan ben ik aan de beurt. De spreekkamer houdt het midden tussen een garage en een opslagplaats. Midden in de kamer staat een stalen kast, met de deuren open en allerlei rommeligheden erin. Het papier op de behandeltafel is gescheurd, er omheen liggen allemaal proppen op de grond. Op het bureau van Monsieur Coromines prijkt een computer uit het jaar nul. Een houten draak en andere speeltjes staan er stof te vangen. Je ziet het meteen; dit is de wanorde van een man alleen. Terwijl de dokter gaat zitten valt mijn oog op een scheef hangende foto van de dokter in vis-tenue, compleet met camouflage-vest en schepnet. Dezelfde sullige blik.

Hoe ik heet, wil hij weten. Hij typt langzaam ‘Gaoot, Christel’. Ik zeg ‘de tweede letter moet een ‘r’ zijn’. Hij verandert: ‘Garot’. ‘Nee, de tweede letter’, zeg ik. Ongelovig staart hij mij aan met een van de domste blikken van de wereld en na vijf minuten staat mijn naam in de computer. Wat er gebeurd is, wil hij weten. Ik begin in mijn beste Frans en met gevoel voor drama te vertellen. Nadat hij twee minuten onafgebroken naar zijn scherm heeft gestaard, zegt hij op het spannendste moment in mijn verhaal ‘Bon, wat is uw geboortedatum?’.

Het slangenjurkje en ik kijken elkaar aan. ‘Het komt volgens mij niet helemaal aan’, zegt zij.

Ineens staat Le Docteur op en blijft in onverstaanbaar Frans murmelen. Hij gebaart dat ik op de behandeltafel moet gaan liggen en trekt nog snel even aan het gescheurde papier. Hij lijkt erg teleurgesteld dat de doorn er al uit is, maar, zo meent hij vanachter zijn vergrootglas, er lijkt wel een stukje doorn te zijn achtergebleven. Terwijl ik zeker weet dat dat niet zo is, lijkt die gedachte hem weer een beetje op te peppen. Hij zoekt zich een ongeluk in al die rommelbakken naar een tangetje. Daarmee gaat hij eens flink lopen trekken in mijn ontstoken voet aan een niet bestaand achterblijfsel. Ik gil het uit: ‘Ca fait mal!!’. Dat weet ik, zegt hij droogjes.

De dokter mompelt tegen niemand in het bijzonder iets over voetenbadjes; dat is althans het enige dat ik ervan begrijp. Als ik vraag of hij ook Engels spreekt, knikt hij ja, maar snapt vervolgens niets van mijn vragen. Weer die blik.

Ik heb het opgegeven. We wachten nog geduldig tot hij letter voor letter zijn receptje heeft uitgetypt en weten niet hoe snel we (hoe snel ben je op één been?) de praktijk moeten verlaten. Met een opengemaakte wond, waar Le Docteur voor het gemak maar even geen pleister op heeft geplakt. Incroyable.

In de apotheek van het dorp 25 km verderop breng ik verslag uit van mijn bezoek. Ik probeer dat neutraal te doen en trek mijn wenkbrauw maar een klein beetje op. Genoeg voor de apothekersdame om mijn veelbetekenend aan te kijken, een hand voor haar ogen te slaan en te verzuchten: ‘Tsja, Monsieur Le Docteur is een geval apart’.

maandag 17 augustus 2009

Ecologisch poepen


In een vorig leven reed ik in de zomer in een camper een maand door Frankrijk voor mijn werk. Nu doe ik datzelfde, maar nu heet het vakantie. Ik onderzocht destijds of de campings en vakantiehuisjes die ik bezocht een beetje ecologisch, charmant, natuurlijk, milieuvriendelijk en kleinschalig waren; allemaal begrippen die tamelijk rekbaar bleken in de praktijk. Gelukkig had ik die maand minstens 7.000 kilometer te verrijden waarin ik kon beslissen of twijfelgevallen nou wel of niet in het gidsje mochten.

Over één camping had ik destijds geen twijfel. Op die camping kon je namelijk ecologisch poepen. De campingeigenaar, luisterend naar de super Franse naam Sjaak, had op deze camping, met de super Franse naam De Groene Uitleg, bij iedere kampeerplek een eigen plas- en poeplek gecreëerd te midden van wilde struiken. In het midden van de mooi rond geknipte struiken leidde een paadje naar het midden, waar Sjaak een rond gat in de grond had gegraven met een heel rustiek ‘bankje’ ervoor, gemaakt van sterke takken. Sjaak was namelijk in het echte leven (campingbaas zijn is toch geen leven..) houtkunstenaar. Het idee was nu dat je de billen lichtjes liet leunen op het takkenbankje, waarna je idealiter je uitwerpselen rechtstreeks in het gaatje deed ploffen. Van gat naar gat. Schep aarde erover, WC-papier in een plastic zakje en zo verder tot Sjaak na de mededeling ‘mijn gat is vol’ precies ernaast een nieuwe WC voor je kwam graven.

Omdat ik dat ecologisch poepen bij dat bewuste keuringsbezoek niet had kunnen uitproberen - ik was immers aan het werk- besloot ik deze zomer eens in mijn echte leven (het bezoeken van campings voor je werk is toch geen leven…) als toerist terug te keren.

Sjaak was er nog. Jeanette (Sjanet), de campingbazin en hun mini-pony met vlechtjes in zijn pony waren er ook nog. En de kuikentjes en de geiten en… ja, hoor, het eco-toilet. Iedere ‘oase’, zoals de vijf campingplekken hier heten, zijn eigen poepgat. En het blijkt dus in de praktijk nog verrekte moeilijk, dat eco poepen. Hoe ver moet je je billen naar achter doen om… Hoe zorg je dan dat tegelijkertijd je plas in hetzelfde…? Ik wil je de details niet onthouden. En steeds maar die angst dat je rustieke bankje zal breken.

We zijn er een week gebleven. Konden we een beetje oefenen. En wat een feest was het om Sjaak op zijn oude Zundapp-brommer in de late avondzon achter de bergen te zien opdoemen, op weg naar weer een nieuw te graven poepgat. Zijn vervoersmiddel dan wel niet al te milieuvriendelijk (erfenis), maar het gesprek tijdens het graven altijd wel over overconsumptie, de kracht van de natuur of zijn gebrek aan nationalistische gevoelens. Zingend, altijd zingend, vervolgde hij dan zijn weg naar de versgebakken broden van Jeanette, pasgeboren kuikentjes of naar lekker wroeten in zijn moestuin. Duidelijk in zijn element, die vent.

Dus nu wil ik ook een pony met vlechtjes op mijn etage in de Pijp! En een Zundapp brommer om mee naar het werk te gaan. Twijfel nog wel een beetje over een eco-toilet…