zondag 28 maart 2010
De Band
Lang geleden, nog maar drieëntwintig lentes oud, zong ik in een heuse band. Ik was ‘ontdekt’ tijdens het verkopen van biologische croissantjes, mijn bijbaantje van toen.
Altijd als ik met A. werkte in de bakkerij dan duurde het niet lang of we speelden opera-taferelen na vanachter de broodmachine, waarbij we nep-aria’s galmden door de betegelde ruimte. De klanten bleven schichtig staan voor het stoepje van de bakkerij en besloten ons meestal maar niet te storen. Dat vonden wij helemaal niet erg. Van al die klanten werd je koffie verkeerd toch steeds zo vervelend lauw en we zaten inderdaad net midden in een scène.
A. vertelde haar vriendje S. dat ik zo verdienstelijk kon galmen en zo kwam het dat S. mij vroeg om te komen zingen in zijn band.
Het was een echte band, bestaande uit vijf ‘oudere’ mannen. Misschien waren ze wel 35 jaar oud! Elke maandagavond reden we achter elkaar aan in auto’s van Amsterdam-Oost naar een obscure oefenruimte ergens op een oud industrieterrein in de buurt van Halfweg. Er hing een groot slot op de deur en als dat eenmaal open ging konden we ons heiligdom betreden. Een gammel drumstel op een goor tapijt. In mijn herinnering was het er altijd 5 graden; ook in de zomer. De ‘jongens’ dronken bier en voelden niets van de kou; ik droeg in die tijd gelukkig standaard een thermo-jasje uit het leger en dronk te koud water uit een meegebracht plastic flesje. Toen ik later nog wel eens oefenruimtes betrad waar het wel gewoon 20 graden was, begreep ik met terugwerkende kracht waarom ik blij had moeten zijn met die 5 graden. De geur die heren rokend, zuipend en zwetend weten te produceren in een kleine ruimte zonder ramen met een normale temperatuur doet je spontaan terugverlangen naar een betonnen oefenschuur in Halfweg.
Elke maandag reed ik met S. mee. Hij schreef de teksten en was, samen met F., de drijvende kracht achter de band. Als ik voorzichtig opperde dat ik eigenlijk niet wist wat ik zong als ik bijvoorbeeld ‘shoestring pavement’ zong, praatte hij zorgvuldig op me in dat er niet zoveel toe deed en dat het in elk geval klonk alsof ik het dondersgoed begreep.
De jongens wilden wel beroemd worden. We hadden al een handelsmerk, de ‘twin solo’ van twee gitaren en we vergaderden avonden lang over een bandnaam, de kleur van de hoes van onze eerste CD en de sfeer die deze moest uitstralen. Dit alles voordat we ook maar een voet op een podium hadden gezet. Toen dat dan uiteindelijk toch dreigde te gebeuren had ik ineens een burn-out, ging gitarist T. naar Costa Rica en ging drummer W. trouwen en verhuizen. Weg beroemde band.
Ik was wel verbaasd toen S. laatst belde. Voor een bandreünie. Daar zaten we dan, met z’n allen rond de tafel, vijftien jaar na dato, en iedereen dacht dat het zijn/haar schuld was dat de band ermee was opgehouden. Alleen F. had niemand kunnen opsporen, want niemand had die vijf jaar de moeite genomen naar zijn achternaam te vragen. Door de peperdure boxen van S. klonken de opgepimpte geluiden van de demo die we ooit maakten. Bij de twin solo keken de gitaristen elkaar nog steeds glimmend aan en bij de keyboard solo verzuchtte de toetsenist dat dit nu toch wel afgrijselijk ‘eighties’ klonk. Hij speelde nog uitsluitend piano.
Allemaal kregen we een CD van de band mee naar huis, met een hoes die de sfeer moet uitstralen van onze muziek. Soms duurt het concrete resultaat van eindeloos vergaderen gewoon een beetje langer.
http://www.writersday.nl/songs.html
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten